De bourdon

 

Het basisprincipe van alle bourdoninstrumenten is eenvoudig: naast de melodie klinken een of meer gelijkblijvende begeleidingstonen, de bourdons. Vaak zijn dat de grondtoon en de daarbovenliggende kwint. De bourdons zijn het kader waarbinnen de melodie zich beweegt. De combinatie van liggende bourdons met een beweeglijke melodielijn is een fase in de ontwikkeling van de meerstemmigheid (11e / 12e eeuw). Omdat het principe van de bourdon een heel eenvoudige, universele vorm van meerstemmigheid is, komen we het bij de meest uiteenlopende culturen op aarde tegen. De technische uitvoering kan variëren van meetrillende snaren tot permanent klinkende pijpen (volgens het principe van fluiten, of voorzien van een enkel- of dubbelriet). In de vroege Middeleeuwen werden instrumenten die meerdere tonen tegelijk konden produceren "symphonia" genoemd. Volgens muziekwetenschapper Curt Sachs zijn bourdons al sinds 5000 jaar een bekend verschijnsel. In Egypte zijn oude reliëfs gevonden met afbeeldingen van dubbelklarinetten en de Soemeriërs kenden dubbelhobo's. Bij dit soort instrumenten werden twee pijpen tegelijk aangeblazen met de mond: de ene had gaten en was dus geschikt om een melodie te produceren, de andere gaf slechts één onveranderlijke toon. Sommige van deze voorlopers van de doedelzak, zoals de Egyptische dubbelklarinet "arghul" of de Sardijnse tripelklarinet "launeddas", worden tot op heden in de volksmuziek gebruikt.

Sommige bourdoninstrumenten zijn een nationaal symbool, zoals in India de sitar en in Schotland de doedelzak, de "great highland bagpipe". Wereldwijd zijn ongetwijfeld de meest verbreide bourdoninstrumenten de citherachtige snaarinstrumenten, bekend onder namen "vlier", "hommel", "epinette", "dulcimer", enz.. De in West-Europa heden ten dage belangrijkste bourdoninstrumenten zijn de draailier en de doedelzak.

epinette

 

 

draailier

 

 

arghul

 

 

launeddas